Garderbroek

Plaats
Buurtschap
Barneveld
Veluwe
Gelderland

garderbroek_plaatsnaambord.jpg

De buurtschap Garderbroek was, zoals de naam al suggereert, vanouds een 'broekland' van het dorp Garderen. Tegenwoordig valt de buurtschap grotendeels onder het dorp Kootwijkerbroek, deels onder het dorp Voorthuizen.

De buurtschap Garderbroek was, zoals de naam al suggereert, vanouds een 'broekland' van het dorp Garderen. Tegenwoordig valt de buurtschap grotendeels onder het dorp Kootwijkerbroek, deels onder het dorp Voorthuizen.

Garderbroek

Terug naar boven

Status

- Garderbroek is een buurtschap in de provincie Gelderland, in de streek Veluwe, gemeente Barneveld.

- De buurtschap Garderbroek valt, ook voor de postadressen, grotendeels onder het dorp Kootwijkerbroek, deels onder het dorp Voorthuizen.

- De buurtschap Garderbroek ligt buiten de bebouwde kom en heeft daarom witte plaatsnaamborden.

Terug naar boven

Naam

Oudere vermeldingen
Garderschebroek, 1333-1334 De palude Gherderen, 14e eeuw Gerderbroyc, 1877 Garderbroek.

Naamsverklaring
Betekent broek ´moerassig land´ bij Garderen.(1)

Terug naar boven

Ligging

De buurtschap Garderbroek ligt rond de Garderbroekerweg, NO van Barneveld, OZO van Voorthuizen, N van Kootwijkerbroek, ZW van Stroe en wordt doorsneden door de A1. Het deel rond de Garderbroekerweg N van de A1, O van recreatieplas Zeumeren, valt onder Voorthuizen. Het deel Z van de A1 valt onder Kootwijkerbroek.

Terug naar boven

Statistische gegevens

In 1840 omvat de buurtschap Garderbroek 46 huizen met 282 inwoners.

Terug naar boven

Geschiedenis

Zoals de plaatsnaam al suggereert is deze nederzetting ontstaan in het 'broek', de lage moeraslanden van Garderen, waarvan de kern zich op de stuwwal bevindt. Het middeleeuwse dorpsgebied van Garderen strekte zich echter uit tot in de Gelderse Vallei, waar in de loop van de middeleeuwen zelfstandige nederzettingen zijn ontstaan. Ten oosten van Garderbroek en iets hoger gelegen kwam de buurtschap Stroe tot ontwikkeling, een nederzetting bestaande uit een bouwlandgebied opgebouwd uit omheinde kampen. Kenmerkend was de geconcentreerde ligging daarvan, een verschijnsel dat overeenkwam met de grote essen en enken in Oost-Nederland. Verschillend was echter het begroeide en besloten karakter van de bouwlanden. Een vergelijking met het naburige Essen en Kootwijkerbroek dringt zich op. Deze buurtschappen zijn eveneens als satellietnederzettingen ontstaan, vanuit het kerndorp Kootwijk. Ook het verkavelingspatroon was vergelijkbaar met resp. Stroe en Garderbroek.

Garderbroek was lange tijd beduidend groter dan Stroe (tegenwoordig is het net andersom): rond 1800 woonden er ca. 300 mensen in de buurtschap, tegenover slechts ca. 100 in Stroe. Stroe heeft zich dus pas nadien tot een dorp van enige omvang ontwikkeld.

Opvallend is dat alle boerderijen in de buurtschap namen hebben. In een 'lijst van boerderijen in Garderbroek' uit 1827 betrof het de volgende namen (met de nummers erbij, waaronder ze kennelijk in de gemeentelijke administratie bekend waren): 51 Klein Boeschoten, 52 Groot Boeschoten, 53 In den Midden, 54 In de Duinen, 55 Kuipersplaatsje, 56 Kleine Bunt, 57 Grote Bunt, 58 De Huisjes, 59 De Huisjes, 60 De Huisjes, 61 Buitenveld, 62 Groot Greefhorst, 63 Kleine Heg, 64 Grote Heg (of Wincop), 65 De Wal 66 De Hols (of de Kleine Wal), 67 Haanschoten, 68 De Kap, 69 Het Vaal, 70 Kleine Bosch, 71 Schralen Bosch, 72 Groot Wenkum (of Wenkop), 73 Klein Wenkum, 74 Wenkum, 75 Den Brand, 76 Kleine Brand, 77 De Krol, 78 Driehuizen, 79 Driehuizen, 80 Driehuizen, 81 Driehuizen, 82 De Elleboog, 83 Dolderkamp, 84 Klein Greefhorst, 85 Klein Dolderkamp (afgebroken in 1827), 86 Het Hol, 87 De Munt, 88 Schipbroek, 89 De Keut, 90 Malenhuisje, 91 Den Brink, 92 Den Brink (of de Midden), 93 Aan het Eind (of Het lage Eind) en ongenummerd: Nieuw huisje in Driehuizen, Nieuw huisje, Hut bij het Vaal. In 1827 stonden er 47 huizen in de buurtschap, in 1892 waren het er 55.

Als je je nader wilt verdiepen in de geschienis van deze buurtschap, kun je terecht bij de volgende, op het internet te raadplegen literatuur:

- Ooggetuigenverslag van de bevrijding van Wessel, het Garderbroek en Wencop aan het eind van de Tweede Wereldoorlog (16 april 1945).

- De historische nederzettingsstructuur van Garderbroek (case study Geografisch Instituut, door Jochem Kroes, 1985). De samenvatting van die studie geven wij hierna weer:

"Samenvatting. Het historische landschap van Garderbroek vertoonde in de 19e eeuw een verscheidenheid aan bewonings- en verkavelingspatronen. Over het geheel genomen gaf het bewonimgspatroon een verspreid karakter te zien. De mate van spreiding hing sterk samen met de verschillende verkavelingswijzen. In de eerstee plaats vond men in dit enigszins glooiende dekzandlandschap grootschalige kampontginningen tot ruim 40 ha, vooral in het westen van de buurschap. Ook in het oosten lagen er enkele, maar deze waren wat regelmatiger van vorm. Opmerkelijk was het voorkomn van eigendomsrechtelijke eenheden, zogeheten kampcomplexen, waarbinnen een grote afwisseling van grondgebruikspercelen voorkwam. Daarnaast kon men er veel kleinschaliger kampontginningen aantreffen, de zogeheten keuterontginningen die vooral aan de grenzen van het cultuurland en soms midden in de heidevelden waren gelegen. Ook vond men hier verschillende landarbeidershuisjes.

In de tweede plaats lag er in het zuiden van de buurschap bij Driehuizen een enkcomplex met mozaiekvormige percelering. In 1830 lagen er 5 woningen min of meer geconcentreerd bijeen. Tot slot lag er in het noordoosten van de buurschap tussen de Grote Beek en de Garderbroekerweg een hoevestrokencomplex, bestaande uit kampen op een dekzandrug gelegen en een aantal strookvormige kavels die hierop aansloten. De boerderijen lagen in 1830 deels op de strokenverkaveling deels op de kampen langs de Grote Beek. In de middeleeuwen behoorde dit vochtige broekland in de Gelderse Vallei tot het dorpsgebied van Garderen, waar de landbouwers in Garderen hun vee konden weiden. Dezelfde situatie bestond in het aangrenzende broekgebied, het Kootwijkerbroek, dat tot Kootwijk behoorde.

In de loop van de middeleeuwen kreeg het landsheerlijk gezag op de Veluwe steeds meer betekenis. De graaf van Gelre verkreeg de landsheerlijke rechten van de Veluwe aan het einde van de 12e eeuw. Een der belangrijkste
rechten die hieruit voortvloeide was het zogeheten wildernisregaal. Op grond hiervan verkreeg hij het eigendomsrecht van de woeste gronden, zoals het broekland van Garderen. Bij ontginning ervan kon hij een tegenprestatie verlangen. Dit gebeurde vanaf ca. 1300 in de vorm van een betaling ineens (de coopsom) en een terugkerende jaarlijkse betaling (de tijns). Behalve dit wildernisregaal verkreeg hij omstreeks 1215 bovendien het recht van novale tienden, de tienden van nieuw ontgonnen landerijen. Zowel de tijnzen als de novaaltienden waren rechten die de graaf/hertog van Gelre in het Garderbroek veel inkomsten verschafte.

Behalve de landsheer waren er nauwelijks andere en oudere grondheren in dit gebied. Alleen het erf Den Bosch (Klein Bosch, nr.71) op de grens tussen de kerspelen Garderen en Voorthuizen had een oude grondrechtelijke relatie met de abdij te Elten die in deze omgeeving vanaf de 10e eeuw goederen in eigendom had. Daarnaast was een van de erven Den Bosch tot 1434 een horig goed van de graaf/hertog van Gelre. Kenmerkend was dus dat er behalve ten aanzien van Den Bosch geen andere en oudere grondheren in het Garderbroek waren geweest, zoals bijvoorbeeld wel in het naburige Stroe het geval was. Bovendien waren er vrijwel geen hofhorige goederen, ook niet van de landsheer. Ook hofhorigheid van goederen zou op oude relaties kunnen wijzen; immers in het kerndorp Garderen, maar ook in het naburige Stroe kwamen wel horige goederen van de landsheer voor.

Uit deze gegevens kan men de conclusie trekken dat de ontginning van het Garderbroek niet voor 1200 was gestart. Pas vanaf het begin van de 13e eeuw kon de graaf van Gelre zijn landsheerlijke rechten, die hier op dominante wijze aanwezig waren, ten volle laten gelden. In de loop van de 13e eeuw werden vermoedelijk de grote kampontginningen aangelegd, zoals Wedinchem, Boeschoten en Wincop op de Grote Heg. Er was nog ruimte in overvloed, zodat er grote agrarische bedrijven konden worden gesticht. Een der eerste was waarschijnlijk Wedinchem, dat evenals Boeschoten en Wildforster een leengoed van de graaf was. Beide goederen lagen aan de uiterste westgrenzen van het kerspel Garderen en de leenmannen die de goederen in bezit hadden, hadden tot taak o.a. toe te zien op de bossen en de wildstand van de landsheerlijke wildernissen, die tevens als jachtgebied ten behoeve van de landsheer fungeerden. In 1326 werden beide goederen voor het eerst genoemd en toen al bestonden ze elk uit twee erven.

Dat beide goederen aan de uiterste westgrens waren gelegen, betekende dat bij de stichting ervan aan de oostzijde nog volop woeste gronden aanwezig moeten zijn geweest. Het Garderbroek was in de 13e eeuw nog grotendeels woest en ledig. Een ander goed dat tot de oudere - misschien 13e eeuwse - erven behoorde, was het erfpachtgoed Wincop of de Grote Heg, dat sinds het begin van de 15e eeuw een jaarlijkse erfpacht aan de hertog betaalde. Bovendien was het erf als enige in deze buurtschap verplicht tot het gereed houden van een zogeheten dienstpaard, dat de landsheer bij voorkomende werkzaamheden zou kunnen gebruiken. Mogelijk was Wincop voorheen een landsheerlijk horig goed geweest, zoals ook het erf Buitenhuis onder Voorthuizen was geweest. Dit werd in het begin van de 15e eeuw van een horig in een erfpachtgoed veranderd. Opvallend verschil met de erven te Wedinchem was het fraai afgeronde kampcomplex van Wincop; die van Wedinchem/Wenkum waren wat onregelmatiger van vorm.

Het overige gebied, d.w.z. tussen de Grote en de Garderbroeker Beek en de erven in de buurt van De Wal en De Kap behoorde waarschijnlijk tot de jongere ontginningslanderijen, waarvan een groot gedeelte omstreeks 1330 op grote schaal door de landsheer in tijns werd uitgegeven. Het ging om meer dan 300 morgen en de tijnslanderijen strekten zich uit van Stroe in het oosten tot in de buurt van Voorthuizen in het westen. Er werd geen uniform ontginningssysteem gehanteerd. de tijnslanderijen werden zowel in regelmatige stroken als in meer blokvormige structuren verkaveld. De uitgifte geschiedde in losse percelen van gem. 4.5 tot 5 morgen, maar er was overigens weinig regelmaat in de porties te onderkennen, zoals in Kootwijkerbroek wel het geval was geweest.

In de 14e eeuw was er nog geen sprake van erven. Dit was wel het geval in de 15e eeuw en later, zodat de indruk wordt gewekt dat de ontginning pas na verloop van tijd leidde tot de vestiging van nieuwe woonplaatsen. Het ligt echter voor de hand dat de tijnslieden vrij spoedig na de verdeling op en bij hun nieuwe landerijen zijn gaan wonen. De kwaliteit van het land zal aanvankelijk vrij matig zijn geweest. In de oudste registers was er in het geheel geen sprake van akkerland, maar wel vond men er vermelding van wei- en heideland. Zoals ook later bleek uit de opbrengsten van tienden en de renten ten behoeve van de kosterij te Garderen, werd op het bouwland vooral haver geteeld. Bij de verdeling participeerde de landsheer op niet geringe wijze. In de eerste plaats verkreeg hij een gebied in rechtstreeks eigendom, waarop later twee erven zou worden gesticht: Dolderkamp en Het Hol. Hiervan was ca. 9.5 morgen en een hoeveelheid heideland van onbepaalde omvang tijnsplichtig. Er kan worden verondersteld dat hij dit gebied als een soort voorslag had verkregen.

Opvallend was de rechtlijnige begrenzing van de kampcomplexen in tegenstelling tot de onregelmatige percelering daarbinnen. Vermoedelijk werd dit gebied op planmatige wijze in de wildernis afgepaald en aan de landsheer in eigendom gegeven. Hierna richtte de gebruiker/pachter binnen dit begrensde terrein percelen voor verschillende vormen van grondgebruik in. De akkers binnen het complex werden op de hogere terreingedeelten aangelegd en verkregen het aanzien van een onregelmatige blokpercelering, terwijl de heide als woeste grond ongeperceleerd bleef liggen. Als tijnsland vond men het blijkbaar niet nodig om precieze omvang op te geven. Een tweede ontginningsgebied vertoonde eveneens een relatie met de landsheer, al was deze veel indirekter van aard dan bij de domeingoederen Dolderkamp/Het Hol. Het ging om het gebied rond Driehuizen, waarvan ca. 30 morgen aan de hertogelijke erfpacht van Wincop in tijns was gegeven. Een van de percelen heette Grevemaat, zodat ook hier aan een soort voorslag kan worden gedacht. Ook dit complex kende in de 19e eeuw regelmatige grenzen. Wel was daarbinnen in de loop der tijd een geheel nieuw nederzettingspatroon ontstaan.

Tot ca. 1500 kende het gebied een bezitter, maar in de 16e eeuw en daarna raakte het eigendomsrechtelijk steeds meer verbrokkeld. Aanvankelijk stonden er drie huizen. In de 19e eeuw was dit aantal tot vijf toegenomen. Alle eigenaren van de vijf erven in Driehuizen hadden omstreeks 1830 percelen in dit gebied dat door de verspreide bezitsligging en de plaatselijk beschikbare bouwlanden een enkachtig karakter had gekregen. Tenslotte was ook het gebied tussen de Grote Beek en de Garderbroekerweg (100 ha) in regelmatige stroken verdeeld. De meeste aanliggnde erven waren (nrs. 51-52, 54-55, 56-57, 62, 84-85) hadden er hun tijnspercelen. In een aantal gevallen waren er secundaire hoevestroken ontstaan, zoals bij de Grote en de Kleine Bunt, het Kuipersplaatsje en Klein en Groot Boeschoten. De indruk bestaat dat de kampen ten noorden van de Grote Beek reeds voor de aanleg van de strokenverkaveling, maar ook ten opzichte van het gebied ten zuiden van de Garderbroekerweg vertoonden deze kampen een veel onregelmatiger patroon. De aanwezigheid van een dekzandrug had hier de perceleringsvorm bepaald.

De novale tienden van Garderbroek, die vanaf de tweede heft van de 14e eeuw in de hertogelijke rekeningen werden geadministreerd, hadden grotendeels op dezelfde gebieden als die van de tijnslanderijen betrekking. De latere novaaltienden van 16e-eeuwse en jongere ontginningen werden overigens ook hiertoe gerekend, zoals bijvoorbeeld die van de keuterontginningen op de malenvelden, Haanschoten en De Kuit. Vooral de periode 1550-1650 gaf een flinke toeneming van deze kleine erfjes en keuterijtjes te zien. Vanaf deze tijd werd de maalschap van Garderen zowel als beheerder als eigenaar beschouwd. Bij ontginning betaalde men dan ook een zogeheten malenpacht en malentijns aan de maalschap in plaats van aan de landsheer. Het verkavelingspatroon van deze erfjes was over het algemeen zeer onregelmatig. Na 1650 stabliseerde zich het nederzettingspatroon tot in de tweede helft van de 19e eeuw. In 1857 werd het Stroese Broek van ca. 65 ha. verdeeld en in 1910 de gehele Garderse maalschap.

Conclusies. Enkele belangrijke conclusies kunnen worden getrokken. In de eerste plaats heeft men kunnen zien dat een systematische ontginningsaktie die van overheidswege uitgaat kan leiden tot verschillende verkavelingsvormen (strokenverkaveling, blokverkaveling). Daarnaast is duidelijk geworden dat ontginningsactiviteit uitgaande van de overheid niet altijd regelmatige verkavelingsvormen hoeft op te leveren. Om dit te kunnen verklaren moet er onderscheid worden gemaakt tussen de inrichting van het land als gevolg van de aanleg van grondgebruikspercelen. Eigendomsgrenzen kunnen vrij regelmatig zijn, zoals in het geval van Dolderkamp/Het Hol, terwijl de percelering daarbinnen een zeer onregelmatige indruk vertoont. Dit laatste is grotendeels het gevolg van de ongelijke spreiding van hogere terreinen die geschikt zijn als akkerland.

Zowel het reliëf als het grondgebruik was dus in grote mate bepalend voor de perceleringsvorm. Opvallend was overingens dat de aanwezigheid van waterlopen veel minder invloed op de verkavelingsstructuur bleek te hebben. Bij de ruimtelijke inrichting van het omstreeks 1330 op grootschalige wijze opengelegde Garderbroek speelden eigendomsrechtelijke naast agrarischfunctionele factoren een rol. De eigendomsrechtelijke factor leidde over het algemeen tot regelmatige patronen, in tegenstelling tot de functionele factor die meestal sterk met natuurlijke omstandigheden samenhing en daardoor veelal een onregelmatiger nederzettingspatroon opleverde."

Terug naar boven

Recente ontwikkelingen

- Recreatie Gemeenschap Veluwe (RGV) en energiebedrijf Eneco Energie hadden in 2004 plannen om in 2007 langs de A1, nabij recreatiegebied Zeumeren, 4 windmolens te plaatsen. Daarmee zouden ca. 4600 huishoudens van schone elektriciteit kunnen worden voorzien. Buurtvereniging Garderbroek, van de gelijknamige buurtschap die deels direct O van het recreatiegebied ligt, heeft daar o.a. middels een handtekeningenactie bezwaar tegen gemaakt. Zij vreesde voor horizonvervuiling en geluidsoverlast. “Omwonenden worden straks de dupe. Zij moeten tegen die molens aan gaan kijken. Het geluid van windmolens kan wel onder de geluidsnorm zijn, je blijft het geluid horen en er last van houden”, aldus voorzitter Gerard Vermeer. Projectorganisatie WEOM had in haar projectnotitie ‘Windpark Zeumeren Barneveld’ namelijk geconcludeerd dat de geluidsoverlast aan de normen voldoet.

Eric van Kaathoven, beleidsmedewerker Klimaat bij Stichting Natuur en Milieu, kan het bezwaar van omwonenden begrijpen, maar vindt dat zij ook naar de toekomst moeten kijken. “De milieuproblemen worden steeds erger. Voor een schoner milieu moeten we overstappen op schone elektriciteit. Als dat niet wordt gedaan zullen we terug moeten naar elektriciteitswinning door bijvoorbeeld kernenergie. Ik denk dat de burgers van Garderbroek een kerncentrale al helemaal niet in hun achtertuin willen.”

De windmolens rond Zeumeren zouden met een totale hoogte van 140 meter de op dat moment hoogste van Nederland worden. Vermeer: “Dat is een aantal keer hoger dan de Barneveldse toren! Waarom moet de gemeente de eerste zijn in het plaatsen van zulke hoge molens? Laat Eneco die windmolens maar in de Noordzee neerzetten.” Buurtvereniging Garderbroek stelt tevens dat het de gemeente veel geld zou kunnen kosten aan 'planschade', omdat omliggende huizen door het project wellicht minder waard worden. Maar volgens de gemeente is het een project van Eneco en moet men voor eventuele planschade dan ook daar aankloppen en niet bij de gemeente.

Petra Looij, Project Manager van WEOM, noemt de discussie over horizonvervuiling 'lastig': “Het gaat ook om een kwestie van smaak. Vind je de molens wel of niet mooi?” Looij leidt verschillende plannen voor windmolenparken. Ze zag tot nu toe nog altijd demonstraties tegen de komst van windmolens. “Er zijn altijd protestacties en handtekeningenacties. Ik denk dat dat ligt aan de angst voor het onbekende. De meeste mensen wennen er op den duur wel aan.” (bron: Barneveldse Krant, 21-10-2004) 'Geluk bij een ongeluk' voor Buurtvereniging Garderbroek is dat de windmolens er uiteindelijk niet zijn gekomen omdat uit onderzoek bleek dat de molens de defensieradar van Navostation AOCS bij Garderen zouden verstoren. En daarmee was het 'einde oefening'. Overigens zijn er anno 2017 opnieuw plannen voor de realisatie van - deze keer 3, maar wel nog hogerer - windmolens op deze locatie. Het hiervoor vermelde bezwaar geldt nu niet meer, omdat AOCS begin 2018 de deuren sluit. Zie hiervoor verder bij Zeumeren.

Terug naar boven

Buurtvereniging

- Buurtvereniging Garderbroek en Omstreken (p/a Garderbroekerweg 15, 3781 JA Voorthuizen) is voor zover ons bekend niet middels een website of pagina op het internet aanwezig.

Reacties

(2)

Ben dochter van Piet Kok kruidenier.
Ben erg geïnteresseerd in de geschiedenis van het Garderbroek.

Dan bent u voorlopig wel even onder de pannen met de hierboven onder Geschiedenis gelinkte uitvoerige studie naar de geschiedenis van deze buurtschap.
Met vriendelijke groet en veel leesplezier gewenst, Frank van den Hoven, hoofdredacteur Plaatsengids.nl

Reactie toevoegen